Veel studies van het WTK richten zich op de muzikale interpretatie van de stukken. In deze studie wordt getracht om tot compositieprincipes te komen vanuit analyse van de structuur van de stukken. Dit is gebeurt los van de gangbare harmonieleer.
Uitgangspunten
Ontwikkeling naar toonsoorten vooraf gebruikt uitgangspunt
De ontwikkeling naar de verschillende toonsoorten en de daarbij horende transponaties is een uitgangspunt waarmee rekening gehouden wordt bij aanvang van de compositie van een stuk. In de tijd van Bach werd transponeren relatief eenvoudig bereikt door het gebruik van een andere muzieksleutel. Componisten, en Bach in het bijzonder, waren bedreven in het ‘spelen’ met melodieën in de vorm van raadselcanons waarbij melodieën in de bekende transformaties (inverse, vergroot, verkleind, omgekeerd) werden gespeeld.
Ontwikkeling naar de dominant gebeurt door directe aansluiting of via een codetta, ontwikkeling naar de parallel via een episode. Dit betekent dat het begin en eind van een thema/contrasubject hierop ontworpen kan worden. Ook als uitgangspunt voor de onderdelen van een episode kan hiervan uitgegaan worden.
Principes voor aansluitingen/ontwikkeling
Voor aansluitingen worden een aantal vrij eenvoudige principes gebruikt:
- directe aansluiting of aansluiting gebeurt via een codetta, de horizontale verbinding ligt bij de plus kwint of minus kwart als er naar de dominant wordt ontwikkeld, bij de prime als de tonica wordt doorgezet. In het thema en contrasubject is hiermee rekening gehouden door de ligging en het gebruik van de kwint/kwart en prime. Een verschuiving van deze directe aansluiting gebeurt door een octaaf.
- de hoofdstructuur wordt gevormd door het thema en de contrasubjecten of kleinere delen daaruit (in episodes)
- verbindingen tussen de stemmen worden gevormd door chromatische octaaftoonladders, +kwint-kwart sprongen (1x is een secunde, 2x toepassen is een grote terts), met andere woorden eenvoudige muzikale eenheden die over het thema en contrasubject heen lopen.
- een melodielijn heeft zijn eigen functie in het stuk. Dit kan ook een melodielijn zijn in een gelaagd thema (verborgen meerstemmigheid). Buitenste melodielijnen zijn verbonden met de episode.
- Binnenste melodielijnen of contrasubject hebben met name octaaf, kwint, tertsrelaties met de andere stemmen (harmoniserend contrasubject)
- gebruik van omkerend contrapunt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de eigenschappen hiervan. Bij omkering in de octaaf blijft het interval van een octaaf gelijk (‘vaste afstand’), de andere intervallen worden bij omkering hun inverse. Vaak wordt er gelijk met de omkering een transponatie toegepast op thema en contrapunt. Midden in het stuk wordt de dichtste nadering toegepast. Dit is in het octaafpunt een prime of een octaaf.
Principes voor thema en contrasubject en motieven
Het thema en contrasubject hebben duidelijke eigenschappen. Hierbij zijn de intervallen ten opzichte van het beginpunt cruciaal. Ze beginnen met de prime of dominant van de toonsoort. Er is een kwart en kwint in de melodielijn. Vaak is het maximum naar boven een kwint of een sext, het minimum is maximaal een kwart. Bij de sext ligt dan vervolgens de verbinding van de kwint net onder het maximum. Er is een octaafpunt bij de beginnoot en een octaafpunt midden in. Dit is vaak in de kwint van het thema (met de secunde van het contrasubject) als de beginnoot de prime is. Het octaafpunt wordt bereikt door een kwintsprong in de kwint.
Keuze structuur van het stuk
- een keuze is het aantal thema’s en contrasubjecten en de functie daarvan (afhankelijk of onafhankelijk, harmoniserend).
- een tweede keuze is de toepassing van omkerend contrapunt. Om dit te kunnen toepassen moet de combinatie van thema en contrapunt ten opzichte van elkaar gedimensioneerd zijn. Een keuze hierbij is ook of de omkering gelijk in de expositie gebeurd of daarna. Als het omkerend contrapunt gelijk wordt toegepast is het contrapunt bij het begin in getransponeerde vorm (thema +7, contrapunt -5). Als de omkering niet in de expositie wordt toegepast zoals in fuga 3 dan bevindt het contrapunt zich op de basisplaats (thema +7, contrapunt 0).
- Een derde keuze is de opzet van de expositie, in de vorm van een stapeling (0, 7, 12, 17 of 19, 24) of op midden gericht (0, 7, -5, -12)
Keuze gebruik thema’s en contrasubjecten
Essentieel is de keuze voor de thema’s en contrasubjecten. Een keuze kan gemaakt worden uit de volgende vormen:
- binnen en thema en contrasubject is de ligging van de kwint of kwartsprong t.o.v. de beginnoot essentieel. Hiermee wordt de horizontale verbinding gemaakt. Daarnaast is de keuze voor gelaagdheid, doorlopend motief, het octaafpunt en de verbindende muzikale elementen belangrijk
- Vervolgens de keuze voor
- alleen een thema, geen contrasubject verschillende bijkomende melodieën. In deze stukken komen relatief veel octaven voor op vaste plaatsen.
- thema en thema als contrasubject. Voorbeeld hiervan is fuga 1. De opzet is anders dan een canon waarbij twee stemmen elkaar identiek imiteren. Het thema wordt hierbij als contrapunt gebruikt met de toepassing van omkerend contrapunt.
- thema en contrasubject. Toepassing van omkerend contrapunt geeft consistente stukken. Absoluut gezien blijft de afstand hiertussen gelijk. De vrijheidsgraden zijn de hoogten waarop het thema en contrapunt voorkomen en de frequentie van voorkomen.
Episodes
De episodes zijn als volgt opgebouwd:
- Toepassing van kwinten en octaven als geraamten
- Bestaat uit een aaneenschakeling van bouwstenen uit het thema en contrapunt (begin en eind) of bestaat uit een stretto van het thema
- De stappen zijn chromatische stappen van een octaaf of drie stappen van een secunde of volgen de stappen van de melodielijn van het thema of contrapunt (zoals in fuga 3).
- Een andere vorm van ontwikkeling is de toepassing van omkerend contrapunt met kleinere onderdelen (motieven) zoals in fuga 24.