In 1722 stelde Johann Sebastian Bach Das Wohltemperierte Klavier samen. Een verzameling van 24 praeludiums en fuga’s met een didactisch doel zoals hij verwoordde op het voorblad. In dezelfde periode stelde hij de bundel met Inventionen en Sinfonien samen. Al deze inventionen en sinfonien kwamen al voor het Klavierbuchlein für Wilhelm Friedemann Bach. Ook 11 praeludiums uit het WTK kwamen al voor in deze bundel. Voor het WTK zijn een aantal daarvan drastisch aangevuld. Later is er een tweede WTK (1740) samengesteld.
Deze studie richt zich op het WTK1 maar kijkt ook ter verdieping naar andere werken zoals Die Kunst der Fuge dat is verschenen net na de dood van Bach in 1751.
Het Wohltemperierte Klavier (WTK) bestaat uit 24 praeludiums en fuga’s, voor elke toonsoort een praeludium en fuga. Doel van deze studie is het onderzoeken van de structuur van de stukken. Gekeken wordt in hoeverre het mogelijk is principes te destilleren die toegepast zijn bij het componeren, door onderzoek van de structuur.
Deels komt de structuur van de stukken natuurlijk overeen met de toen gangbare principes van het componeren, het opbouwen van een melodie vanuit vooraf gekozen harmonische patronen (Harmonic patterns) (blz 40 Piston), regels voor harmoniseren, regels voor kwinten en octaven (direct octaves, consecutive octaves) en de gangbare regels voor een fuga. Ten opzichte van zijn voorgangers ontwikkelde Bach in plaats van de bass continuo, een andere manier van harmoniseren. Ook had hij een eigen toepassing van octaven en unisons en wijkt de opbouw van de fuga’s soms af van de regels. Naast deze bijzonderheden zijn de stukken bijzonder in hun complexiteit.
Deze studie heeft niet tot doel een compleet overzicht te geven van kenmerken van de stukken van het WTK of te komen tot een uitputtende muziektheoretische analyse van de stukken. Zeer gedegen analyses zijn al gemaakt van de stukken aan de hand van de harmonieleer en de muziektheorie van het contrapunt. In (Bruhn, 2006), (Dürr, 1998) en (Brandts Buys, 1942) zijn bijvoorbeeld gedegen muzikale analyses van beide delen van het WTK te vinden. In deze boeken wordt de muziek zeer uitvoerig beschreven voor wat betreft toonsoorten, ritmes, thema en contrasubjecten en de opbouw van de stukken. In (Piston, 1947) is een beschrijving van het contrapuntische componeren in de periode van Bach en daarna te vinden met vele voorbeelden uit Bach’s werk. De compositieprincipes die hierin worden beschreven zijn vaak op het niveau van thema en contrapuntniveau (onafhankelijkheid van ritme en melodielijn etc.) of gericht op de combinatie van noten (regels voor stappen etc). Uitzonderingen op de regels worden genoemd maar gedeeltelijk verklaard.
Het doel van deze studie is het destilleren van compositieprincipes vanuit de analyse van de structuur, kijkend naar het thema en contrasubject, kijkend naar motieven en kijkend naar de structuur over het stuk. Er wordt niet gefocussed op de bekende regels, maar er wordt gekeken of er specifiek voor de muziek van Bach aanvullende principes te vinden zijn en of die afwijkingen kunnen verklaren.
Alhoewel J.S. Bach een lange tijd naast muzikaal leider van een aantal kerken in Leipzig, cantor van de Thomasschule was en in die rol leerlingen opleidde, heeft hij geen muziektheoretisch boek achtergelaten over de manier van componeren en de principes die hij hierbij toepaste. Dit in tegenstelling tot Fux en Rameau. Wat bekend is, is afkomstig uit brieven van Bach en overleveringen van familie en leerlingen opgetekend door de eerste biograaf Forkel en natuurlijk uit zijn muziekstukken. Het WTK en Inventionen en Sinfonien hebben een didactisch doel zoals blijkt uit de voorbladen. Bekend is dat Bach eerst achter het klavier componeerde maar later steeds meer componeerde achter een schrijftafel om daarna de composities uit te testen achter het instrument. Hij riep zijn leerlingen op om ook achter de schrijftafel te componeren. Ook bij zijn leerlingen en zonen ‘klopten de stukken voor wat betreft de samenstelling van stemmen’ (Forkel), de muziek werd duidelijk met principes c.q. techniek gemaakt. Op basis van welke principes werden deze composities gemaakt? Hoe zijn latere aanpassingen te plaatsen? Uit de biografie van Forkel is een anekdote bekend dat Bach bij het zien van de eerste maten van een stuk al kon zeggen of het stuk zich zonder problemen kon ontwikkelen. Welke manier, welke principes hanteerde Bach hierbij? Al hoewel er in Forkel een hoofdstuk is gewijd aan het componeren en aan het lesgeven van Bach waar interessante gegevens in staan, echt concrete regels of werkwijze wordt niet gegeven. De werkwijze zal moeilijk te achterhalen zijn uit de structuur, zijn er wel regels af te leiden, andere dan de gangbare? In deze studie wordt gezocht naar antwoorden op deze vragen.